

Foto 1: “the Little White Baby” met Nlemvo (waarschijnlijk), Margo, Henry en Holman Bentley. Uit het boek Hendrina Margo Bentley, W. Holman Bentley, the Life and Labours of a Congo Pioneer (London, 1907) p. 209. Tekening J. Finnemore.
Foto 2: Holman Bentley, Nlemvo, Margo en Aka. Uit: Archief Angus Library Oxford, A/30/8 Volume I of an autobiography by Mrs. H.M. Bentley. 1850 to 1886. 210 pages. Aldaar p. 181
Hendrina Margo Kloekers: Misisi in de Congo
Een boze menigte van de Bolobo stam aan de Congorivier keerde zich in 1887 tegen de bemanning van een kleine stoomboot die bij hen wilde aanmeren. “Ga weg!” riepen ze, ‘we hebben niets om te verkopen, ga weg!” Tot op het moment dat een jonge vrouw met haar baby aan de reling te zien was. De oever stroomde vol met mensen om de blanke vrouw en haar baby te bekijken, dit hadden ze nog nooit gezien. De bemanning werd nu hartstochtelijk uitgenodigd. Eenmaal aan land kreeg de baby alle aandacht en werd het opeens uit de armen van de moeder gegrist en meegenomen.[i] In plaats van paniek liep de moeder rustig achter de ‘ontvoerders’ aan om haar zoontje terug te halen. Ze vertrouwde zozeer op God, dat het wel goed zou komen.[ii]
Deze godsvruchtige vrouw was Hendrina Margo Kloekers (1855-1938) met haar zoon Henry (1887-1965). Margo was de dochter van dominee Henderikadius Zwaantinus Kloekers (1828-1893), voormalig missionaris in China en voorganger van de baptistengemeenten in Gasselternijveen, Stadskanaal en Nieuwe Pekela. Margo was nu getrouwd met één van de eerste missionarissen van de Baptist Missionary Society (BMS) in de Congo.
Margo werd op 8 mei 1855 in Shanghai (China) geboren, waar haar vader als eerste Nederlandse zendeling namens het Nederlandsch Zendeling Genootschap werkzaam was. Haar jeugdjaren zouden tegenwoordig als onstabiel omschreven kunnen worden. Maar het was een ‘energiek en doortastend kind,’[iii] dat ongedeerd is gebleven. Vanaf het overlijden van haar moeder Annigje Louman (1816-1858) werd Margo door verschillende families in China, Engeland en Nederland opgevoed. Als vierjarige was ze moeilijk in toom te houden en werd ze door haar verzorgsters de ‘kleine buitenlandse duivelin’ genoemd. Ze werd hierop bij de Amerikaanse missionarisfamilie Bridgman in de stad Chefoo (tegenwoordig Yantai) ondergebracht. Zij bleken een goede invloed op Margo te hebben: in plaats van ‘foreign devil’ werd ze nu ‘little star’ genoemd.[iv]
Intussen kwam Kloekers in conflict met het Genootschap omdat hij zich bij de Amerikaanse baptisten in China wilde aansluiten en werd gedwongen om terug te keren. Margo werd ondergebracht bij haar grootouders in Zwolle. Kloekers werd benaderd door de BMS in Engeland om het evangelie namens hen in China te verspreiden. Reizend door Engeland om fondsen te werven voor het missiewerk in China, ontmoette Kloekers zijn tweede vrouw Emily Page Winterbotham (1825-1860). Emily kwam uit een welgestelde bankiersfamilie en twee ‘ooms’ van Margo zaten in het Engelse parlement. Het tweede huwelijk van Kloekers betekende weer een verandering in het nog jonge leven van Margo:
‘This marriage meant another great change for me, as it was felt that Dutch habits and Dutch ideas would not make for harmony with an English mother.”[v]
In Engeland werd Margo opgevoed door mevrouw Fletcher, een vriendin van haar stiefmoeder, en verhuisden ze al spoedig naar Londen. Tijdens vakanties ging ze naar haar grootouders Weijss in Zwolle. In deze periode gaf Margo al aan dat ze, net als haar vader, missionaris wilde worden. Deze wil heeft ze nooit meer losgelaten.
In China was er wederom rampspoed geboren voor Kloekers. Emily was in 1860 overleden en hun dochtertje Emily werd slechts 19 maanden oud. Kloekers trok zich terug op het Chinese platteland voor zijn zendelingenwerk. Met de BMS kreeg Kloekers wederom onenigheid en hierop vertrok hij in 1866 naar Nederland, nadat hij eerst Margo uit Engeland opgehaald had.
Margo was graag in Nederland. Het eten was er beter, de huizen beter verlicht en het meubilair eenvoudig: ‘such a land of Goshen’.[vi] Maar als elfjarige die een welgestelde opvoeding in Engeland had genoten, kon ze zich ergeren aan het onbeholpen gedrag van de Nederlandse jongens.
Voor school werd ze naar een christelijk meisjesinternaat gestuurd. Deze was opgericht door J.L. Heldring (1804-1876), die haar altijd “kleine Kloekers” noemde. Ze zou worden opgeleid tot onderwijzeres. Over het onderwijs was Margo niet te spreken en het stoorde haar dat het internaat helemaal niet zo christelijk was, omdat er geen bijbelles werd gegeven.
Haar vader was intussen als voorganger aan het werk in de Veenkoloniën. Op vijftienjarige leeftijd verbleef Margo bij vrienden van haar vader te Gasselternijveen. Kloekers was voor de derde keer getrouwd. Op 23 september 1870 had hij het jawoord gegeven aan de weduwe van dominee Feisser, Karsien Hoving Wichers (1821-1909). Margo had wederom een nieuwe familie met een broer en twee zusters. Samen met de oudste zuster, Jacoba (1859-1902), liet ze zich op 11 december 1870 in een kanaal dopen: het was stervenskoud en voor de doop moest er eerst een gat in het ijs gemaakt worden.[vii] Jacoba zou later met Margo in de Congo gaan werken, ze overleed in 1902 en werd begraven op station Wathen.
Het leven in de Veenkoloniën beviel Margo zeer goed. 65 jaar later schreef ze vol weemoed over deze periode:
“the free and happy country life in the homes of these simple but intelligent
(thoughtful) and prosperous famers.”[viii]
Maar vader Kloekers wilde niet dat ze als een boerenmeid zou opgroeien en stuurde haar naar Engeland. In Engeland werd ze aangemoedigd om iets met muziek te gaan doen. Margo kon piano spelen en had een prachtige stem: ‘a simply golden voice.’ Ze ging naar Dresden om muziek te studeren. Kloekers zag haar liever ook niet op de planken staan, waarop Margo haar studie afbrak en terugkeerde naar Nieuwe Pekela. Nu was het de beurt aan Margo om tegendraads te zijn. Ze kreeg in deze periode vele aanzoeken van welgestelde mannen, maar wees ze één voor één af. Ze vertrok naar Den Haag om Engelse literatuur te studeren, haalde haar diploma in 1883, waarop ze Engelse les ging geven.
Het bloed kroop waar het niet gaan kon en ze besloot om naar Engeland te gaan om via de BMS, net als haar vader, missionaris in China te worden. Echter, de BMS stuurde in die tijd geen ongetrouwde vrouwen als missionarissen naar Azië. Ze wilde op de nieuwjaarsbijeenkomst van 1885 in de Mission House van de BMS nog een allerlaatste poging wagen. Aldaar kwam ze naast ‘Holman Bentley of the Congo’ te zitten.
Holman Bentley (1855-1905) was bekend geworden als de eerste westerling die de Stanley Falls in de Congo vanaf de westkust had bereikt in 1881. In 1884 was hij voor verlof teruggekeerd naar Europa en was hij in december aanwezig bij de Conferentie van Berlijn, waar de internationale gemeenschap de Congo als het ware als privébezit aan koning Leopold II van België zou gaan geven.
Op zijn terugreis naar Engeland vanuit de Congo had Holman Bentley zich voorgenomen om een vrouw te zoeken die hem kon ondersteunen bij zijn werk in de Congo. Het missiewerk zou op de eerste plaats moeten staan. Na een tweede ontmoeting met Margo vernam Holman dat ze zich voor missiewerk in China had gemeld, maar was afgewezen. “Is this God’s answer to my prayer?”[ix] Hij liet er geen gras over groeien en vroeg haar bij hun derde ontmoeting ten huwelijk. Margo twijfelde in eerste instantie nog, maar de mogelijkheid om als missionarisvrouw uitgezonden te worden, gaf de doorslag. Holman werd in augustus voorgesteld aan haar familie in Nieuwe Pekela waarop ze op 29 september 1885 in Londen trouwden. Ze droeg daarbij de bruidsjurk die de keizer van China ooit aan haar vader had gegeven voor bewezen diensten tijdens de Taipeng opstand van 1850-1864.
Vlak na het huwelijk kreeg Holman problemen met zijn ogen en werd nagenoeg blind. Hij werkte aan een woorden- en grammaticaboek voor de Congo in het Kikongo. Margo bood zich aan als amanuensis om samen met Holmans’s assistent uit de Congo, Nlemvo, het werk over te nemen. Haar studie Old Saxon English was hierbij een welkome aanvulling, waarmee ze Holman op meerdere taalfouten wees.
In augustus 1886 vertrokken ze naar station Wathen van de BMS aan de Congorivier, in het gebied N’gombe, niet ver van het huidige Kinshasha. Margo zou het onderwijs ter hand nemen en stichtte een school die in de tweede helft van de 20ste eeuw nog steeds bestond. Naast het helpen van haar man bij de vertaling van het Nieuwe Testament schreef Margo ook haar eigen Congoleze verhalen en vertalingen; schreef ze een serie van 1500 wiskundige problemen in het Congolees; een conversatieboek in het Frans, Congolees, Portugees en Nederlands; twee handboeken over het dagelijks leven van een missionaris, waarin ze aangaf hoe belangrijk het beheersen van de taal is: “to speak as a native to the natives.”[x] Qua muziek schreef ze vrolijke zangliederen in het Congolees en in 1897 werd ‘The Great Commission, a Cantata,’ gecomponeerd door Margo, in Londen opgevoerd.
Margo had ook een belangrijke sociale functie. Naast het onderwijs sprak ze veel met de vrouwen, verzorgde ze baby’s en maakte zich alom geliefd bij de bevolking. Vrouwen in het gebied waren blij met Margo: “You men have your white man; now we have our white woman. She is our woman, our friend!”[xi] Koosnaampje die de vrouwen Margo gaven was Misisi. Holman wilde deze capaciteiten van Margo gebruiken om nog onbekende stammen te benaderen voor het verspreiden van het evangelie. Ze waren zich van de gevaren bewust. Bijvoorbeeld de stam Bolobo, genoemd in de inleiding, stond bekend als gevaarlijk, nadat ze een expeditie van Stanley in 1877 had aangevallen.
In 1887 arriveerde Henry Morton Stanley (1841-1904) in gezelschap van de beruchte slavenhandelaar Tippu Tip (1832-1905) op station Wathen. Stanley gaf leiding aan the Emin Pasha Relief Expedition die tot doel had om de Egyptische gouverneur van Equatoria, Emin Pasha (1840-1892), te ontzetten van de opstandelingen in de Soudan onder leiding van de Mahdi. Stanley wilde met een expeditie van 800 man, via de Congorivier, richting Equatoria gaan.
Hiervoor had de expeditie vervoer nodig en de BMS werd gevraagd om de boten ter beschikking te stellen. Bentley gaf alleen maar toe nadat de BMS goedkeuring verleend had en Stanley beloofd had dat zijn soldaten zich zouden gedragen op de BMS-boten. Een groot probleem was de voedselvoorziening voor de 700 man, die slechts voor drie dagen voedsel bij zich hadden. Er heerste reeds een voedseltekort in het gebied en de voedselprijzen schoten omhoog. Alles werd in het werk gesteld om de SS Peace, de stoomboot van de BMS in gereedheid te brengen, opdat Stanley, Tippu Tip en hun mannen zo snel mogelijk zouden vertrekken. De aanwezigheid van de expeditie werd ervaren als een ‘stage of siege.’[xii] Margo had haar bedenkingen over de daadwerkelijke bedoeling van de expeditie. Het ging volgens haar niet om een humanitaire actie, maar om winstbejag door de ivoorhandel van Emin Pasha zeker te stellen.
Een tweede grote expeditie die langskwam om boten te lenen van de BMS was die van Jean-Baptiste Marchand (1863-1934) in 1896. De Franse expeditie was op weg naar Fashoda aan de Nijl in een poging om de Franse hegemonie boven de Congo uit te breiden. Ditmaal weigerde de BMS omdat de schepen niet beschikbaar waren. De Franse pers was furieus.[xiii]
Zoals bekend stond de Congo bekend als de ‘white man’s grave.’ Tropische ziektes zorgden voor veel slachtoffers onder de missionarissen van de BMS. Om de nijpende situatie van onderbezetting op station Wathen te verlichten werd de Ier Roger Casement (1864-1916) voor een aantal maanden aangenomen. Casement zou later als Brits consul in de Congo de misstanden in de Congo Vrijstaat in 1903 onderzoeken. Bekendheid genoot hij als schrijver en Iers nationalist die in 1916, tijdens de Eerste Wereldoorlog, door de Engelse regering ter dood werd gebracht vanwege landverraad.
Over Casement zijn werkzaamheden werd het volgende geschreven door Bentley:
“We have made the experiment with a good man, well used by the life out here, + in full sympathy with the work, genial + in every way a most agreeable fellow. He is very good to the natives, too good, too generous, too ready to give away. He would never made money as a trader.”[xiv]
Na zijn dienstverband ging Casement voor een bedrijf in de Congo werken, waar hij bevriend raakte met Joseph Conrad. Conrad (1857-1924) schreef naar aanleiding van zijn ervaringen in de Congo het wereldberoemde boek Heart of Darkness (1902). In zijn dagboeken beschreef Conrad vluchtig over zijn geplande bezoek op 27 juli 1890 aan station Wathen, maar dat Bentley en Margo op expeditie waren.[xv]
Casement en Conrad zijn nauw betrokken geweest bij de onthullingen over de misstanden die in de Congo Vrijstaat werden gepleegd. Bentley en Margo gaven echter aan dat zij er niets van hadden gezien, behalve van horen zeggen. Bentley werd hierop in de pers bekritiseerd. Casement nam het in 1905 voor Bentley op dat het klopte dat in het gebied rondom Wathen geen misstanden geconstateerd waren.[xvi] Echter, Conrad beschreef in zijn dagboek op 29 juli 1890, vlak na zijn bezoek aan station Wathen, dat hij een lijk, vastgebonden aan een paal had gezien. Het kan een misstand geweest zijn, maar kan ook het gevolg geweest zijn van een stammentwist. Margo beschreef in haar onuitgegeven biografie dat ze als negenjarig meisje een nachtmerrie had over vastgebonden vrouwen in de Congo met afgehakte handen. Ze zag de droom als vooruitziend, maar had zelf nimmer iets gezien.[xvii]
Tijdens verloven naar Europa bezocht Margo altijd Nieuwe Pekela. Op zondag 3 juli 1892 gaf Holman een lezing in de baptistenkerk (Kloekers’ Kerkie) over hun werkzaamheden in de Congo. Margo vertaalde het voor de kerkbezoekers.[xviii] Op dinsdagavond 19 juli volgde een tweede lezing over de leefwijze van de Congolezen waarbij Nlemvo in traditionele kleding verscheen en Margo Congoleze liederen zong.[xix]
Eind jaren negentig werden Margo en Bentley regelmatig door koortsaanvallen geveld. Moe en uitgeleefd keerden ze in 1898 terug naar Europa met dochter Janie Elizabeth Marguerite (1894-1984). In Engeland werd bij Holman tbc vastgesteld. Desondanks keerden ze in 1900 voor een laatste periode terug naar de Congo. Na terugkomst in 1904 overleed Holman na een kort ziekbed in december 1905. Margo werd gevraagd om het vertaalwerk van Holman te voltooien. Voor de vertalingen gebruikte Holman Hebreeuwse en Griekse bronnen. Margo was bekend met het Griekse alfabet, maar dat was het dan ook. Ze ging aan de slag en gebruikte Engelse, Franse en Nederlandse bronnen. Experts die de vertalingen van Margo vergeleken met die van Holman, kwamen tot de conclusie dat het één geheel was.[xx]
In 1907 publiceerde Margo een boek over het levenswerk van haar man: William Holman Bentley, a Pioneer on the Congo. Het was een ode aan haar geliefde man. Wat begon als een zakelijke relatie, veranderde in ongekende liefde voor Holman en zijn werk.
Margo bleef betrokken bij de Veenkoloniën door lezingen te geven over de Congo. Deze lezingen hebben wellicht Geertruida Reiling (1893-1979) beïnvloed om als eerste Nederlandse zendelinge in 1923 namens de Unie van Nederlandse Baptisten naar Yakusu in Congo te worden uitgezonden. Margo was vanuit de BMS betrokken bij de voorbereiding van Geertruida en zwaaide haar bij diens vertrek uit Antwerpen uit.[xxi] De baptistengemeente in Stadskanaal was in de jaren dertig nauw betrokken bij het zendelingenwerk in Yakusu. Nieuwe Pekela bleef ook betrokken bij de Congo. In 1932 vertelden Margo en haar zoon Henry (the little white baby) in Kloekers’ kerkie over het zendelingenwerk in de Congo.[xxii]
In december 1938 kreeg Margo bezoek van missionaris Hemmens. Hij vertelde Margo over oude bekenden en dat haar werk voortduurde. Het nieuws was zo overweldigend voor haar dat ze even later viel en na een week op 28 december 1938 te Eastbourne in Engeland overleed.[xxiii]
[i] Hendrina Margo Bentley, W. Holman Bentley, the Life and Labours of a Congo Pioneer (London, 1907) p. 209
[ii] Archief Angus Library Oxford, A/34/10 (family) letter Henry Bentley to Rev. J.B. Middlebrook 14th April 1955
[iii] Archief Angus Library Oxford, A/30/8 Volume I of an autobiography by Mrs. H.M. Bentley. 1850 to 1886. 210 pages. Aldaar p. 23
[iv] Eliza J. Gillett Bridgman (ed.), The Life and Labors of Elijah Coleman Bridgman, the Pioneer of American Missions in China (New York, 1864) p. 210
[v] Archief Angus Library Oxford, A/30/8 Volume I of an autobiography by Mrs. H.M. Bentley. 1850 to 1886. 210 pages. Aldaar p. 19
[vi] Archief Angus Library Oxford, A/30/8 Volume I of an autobiography by Mrs. H.M. Bentley. 1850 to 1886. 210 pages. Aldaar p. 43
[vii] Archief Angus Library Oxford, A/34/10 (family), letter Jane Williams to Rev. J.B. Middlebrook 15th April 1955
[viii] Archief Angus Library Oxford, A/30/8 Volume I of an autobiography by Mrs. H.M. Bentley. 1850 to 1886. 210 pages. Aldaar p. 62
[ix] Archief Angus Library Oxford, A/34/10 (family), letter Jane Williams to Rev. J.B. Middlebrook 15th April 1955
[x] Archief Angus Library Oxford, A/30/8 Volume I of an autobiography by Mrs. H.M. Bentley. 1850 to 1886. 210 pages. Aldaar p. 137
[xi] Hendrina Margo Bentley, W. Holman Bentley, the Life and Labours of a Congo Pioneer (London, 1907) p. 313
[xii] Archief Angus Library Oxford, A/34/3 Bentley-Stanley Correspondence, letter Holman Bentley to A. Baynes, 24th May 1887
[xiii] Archief Angus Library Oxford, A/20/1 from July 1898, letter G. Grenfell to A. Baynes, 5th December 1898
[xiv] Archief Angus Library Oxford, A/34/5 Roger Casement to W.H. Bentley, letter Holman Bentley to A. Baynes, 29th April 1889
[xv] ‘Diary of Conrad’s Journey in 1890 up the Valley of the Congo, with an introduction and notes by Richard Curle,’ in: The Blue Peter, Vol. 5, no. 43 (October 1925) p. 324-325
[xvi] Archief Angus Library Oxford, A/34/10 (family), letter Roger Casement to W.H. Bentley, 23rd August 1905
[xvii] Archief Angus Library Oxford, A/30/8 Volume I of an autobiography by Mrs. H.M. Bentley. 1850 to 1886. 210 pages. Aldaar p. 25
[xviii] ‘Kerk en Schoolnieuws,’ in: Nieuwe Veendammer, 23ste jrg, no. 80 (zaterdag 9 juli 1892) p. 5
[xix] ‘Binnenlandsch Nieuws,’ in: Nieuwe Veendammer, 23ste jrg. No. 86 (zaterdag 23 juli 1892) p. 5
[xx] Archief Angus Library Oxford, A/34/10 (family) letter Henry Bentley to Rev. J.B. Middlebrook 14th April 1955
[xxi] Harrie Wiersema, ‘Geertruida Reiling (1893-1979), In Congo Rijke Vruchten Zien,’ in: Teun van der Leer en Arjen Stellingwerf (red.), Terug Naar de Toekomst, 175 Jaar Baptisme in Nederland in Tien Portretten.’ Baptisticareeks no. 15 (Amsterdam, 2020) p. 70
[xxii] ‘Zendingsavond. Mevr. H.M. Bentley-Kloekers en de WelEerw. Heer H.K. Bentley,’ in: De Noordooster, Jrg. 29, no. 106 (6 september 1932) p. 4
[xxiii] Archief Angus Library Oxford, A/34/10 (family) letter Henry Bentley to Rev. J.B. Middlebrook 14th April 1955
Maak jouw eigen website met JouwWeb