Elso Dusseljé
onderstaand artikel werd gepubliceerd in het Cultuurhistorisch tijdschrift van Stad & Lande, geplaatst. Jaargang 27, nummer 4, 4e kwartaal 2018)
‘Aduga ma ngoya’
Elso Dusseljé, een Groninger koloniaal in de Congo
Je zou het niet verwachten, maar vanaf 1870 hebben meerdere Groningers in de Franse en Belgische Congo gewerkt. Een ervan was Elso Dusseljé uit Stadskanaal, die er uiteindelijk zeer hoge functies in het bedrijfsleven bekleedde. Harrie Wiersema verdiepte zich in Dusseljé’s leven.
In het voorjaar van 1900 vond er in Groningen een pittig gesprek plaats tussen vader Jan Dusseljé en zijn achttienjarige zoon Elso. Elso had zijn zinnen gezet op een buitenlands avontuur. Een aanmelding bij het Koninklijk Nederlandsch-indisch Leger (KNIL), waar zijn broer Taco diende, werd afgewezen door het ministerie van Koloniën. Hierop reageerde Elso op een advertentie van de Nieuwe Afrikaansche Handels-Vennootschap (NAHV) te Rotterdam. Na het toelatingsexamen bij de NAHV succesvol te hebben afgelegd, kreeg hij direct te horen dat hij dienst zou gaan doen in de Congo. Vader Jan had intussen het nodige gelezen over de Congo en probeerde Elso te weerhouden om op avontuur te gaan naar een gebied dat bekend stond als the White Man’s Grave: ‘Je bent nog een kind, weet je wel waar je aan begint? Je gaat naar het onbekende’. Waarop Elso reageerde: ‘Ik wil vertrekken, ik kan niet langer wachten, het zou mijn carrière kunnen schaden’. (1)
Zijn carrière bracht hem tot de hoogste posities binnen het bedrijfsleven in de Franse Congo. Uiteindelijk bracht hij het tot Directeur-Generaal van de ‘Huileries du Congo Belge’ (HCB), een bedrijf dat in palmolie deed. Van grote betekenis was zijn in het Frans geschreven studie over de bewoners van de Alima in de Franse Congo. Deze studie, uit 1910, wordt tegenwoordig gezien als één van de historisch meest waardevolle bijdragen aan de antropologie van dit gebied. Hoe hij dit alles heeft volbracht is een verhaal op zich, maar er zijn vele mysteries verbonden aan Elso. Waarvan het grootste is dat hij op een lijst met Joodse vluchtelingen stond, die beschermd werden door Italiaanse tropen in de Alps-Maritime in 1943. Hoe deze ambitieuze jongeman zijn doelen bereikte, wordt gedeeltelijk verklaard door het lied dat Afikaanse roeiers over hem zongen en waarin zij hem de bijnaam Goya (everzwijn) gaven:
Bonga si na, Aduga endé, Bongo si na, Aduga ma ngoya, Djabu da, Bonga si na. (2)
(Duw op de paal; waar zijn de roeiers; duw op de paal; we peddelen Ngoya; als we hadden geweten dan we zo snel moesten gaan, dan waren we in het dorp gebleven; duw op de paal.)
Kokshulp
Op 16 mei 1990 vertrok Elso Dusseljé, geboren te Stadskanaal op 19 juni 1881, vanuit Groningen naar de Congo, het land van Henry Morton Stanley (1841-1904) waarover hij in zijn jeugd enthousiast gelezen had. Na aankomst in Boma, de hoofdstad van de Congo Vrijstaat, werd Elso in eerste instantie aangesteld als kokshulp. Dat bleek op een chaos uit te lopen en de directeur van de NAHV, Anton Greshoff (1855-1905), besloot hem naar een factorij in het Franse Congogebied te sturen: ‘Dusselje ging naar de “Alissa” [moet zijn Alima, H.W.] en zag ik hem even verderweg aan boord der Wendelissa, hij ziet zo niet, als een gezonden, sterken kerel en hoop ik hij flink zal werken.’ (3) Na ee tocht van 33 dagen met een prauw over 800 kilometer rivier, dromend over Stanley op zoek naar Livingstone, kwam Elso aan op zijn eerste standplaats te Okoyo in het gebied Alima. Hij zou direct verstrikt raken in een strijd om concessiegebieden, die op dat moment tussen de maatschappijen losbrak.
Kaart van de Franse (links en boven) en de Belgische Congo (nu Zaïre, centraal). Duidelijk te zien is hoe belangrijk de rivieren hier waren voor het vervoer. De namen van de plaatsen waar Elso Dusseljé woonde en werkte, zijn in rood gezet, net als de jaren dat hij er werkte. Linksonder de Atlantische Oceaan. Bron: Louis Goffin, Le chemin de fer du Congo (Brussel 1907).
Alleen gelaten door de Nederlandse agent die hij moest vervangen, werd de negentienjarige Elso opgeschrikt door schoten vanaf de rivier de Alima. Een expeditie van het Franse bedrijf Alimaïenne was gearriveerd om het gebied op te eisen. Elso werd gesommeerd om te vertrekken of hij zou op een niet zachtzinnige manier in de rivier belanden. Verontwaardigd deed Elso een beroep op de leiding van het bedrijf in Brazzaville, waarop hij werd vrijgelaten. (4) Dit is tenminste zijn verhaal – het logboek van de NAHV, bijgehouden door Anton Greshoff, geeft een andere versie. Greshoff veronderstelde dat de leider van de expeditie, Louis Vincart, Elso reeds een contract had aangeboden om voor de Alimaïenne te gaan werken. Het aanbod van een hoger salaris kon Elso blijkbaar niet weerstaan. (5)
Haute- en Bas-Alima
De concessie Alima werd in twee zones verdeeld: de Haute- en de Bas-Alima. Albert Courboin (1879-1910) kreeg de leiding over de Bas-Alima en zou Elso’s mentor en vriend worden. Hij koppelde Elso bovendien aan diens eerste vrouw Carmen Heinzmann-Savino, met wie Elso tot hun scheiding in 1926 getrouwd was.
Courboin maakte veel foto’s in het gebied, waarvan er nogal wat als ansichtkaart de wereld overgingen. Op meerdere foto’s zien we Elso, uitgedost in de typische witte jagersoutfit. De Haute-Alima, die hij toebedeeld kreeg, was een hoogvlakte die aan Gabon grensde. De bewoners waren de Tégués ofwel Batékés die in velerlei producten handelden, zoals tabak, meel, zout, vis, aardewerk en ivoor. Het ging om ruilhandel. De taak van Elso was om tot een meer geleide economie te komen, waarbij ook geld geïntroduceerd zou worden. Elso zorgde voor verbeteringen in de tabaksverbouw en de teelt van nieuwe rubberplanten. (6)
Destijds, aan het begin van de 20e eeuw, bestuurden en ontwikkelden handelaren als Elso en missionarissen het gebied, omdat een daadwerkelijk Frans bestuur nog afwezig was. In zijn boek Les Tegues de l’Alima geeft Elso meerdere keren aan dat hij als (juridisch) adviseur door de stamhoofden werd geraadpleegd bij conflicten tussen stammen en personen onderling. Vaak diende hij als een soort Salomon keuzes te maken.
Net als in de Congo Vrijstaat kwamen er ook in de Franse Congo misstanden voor, die in 1905 door de voormalige ontdekkingsreiziger Pierre Savorgnan de Brazza (1852-1905) werden onderzocht. De historicus Georges Mazenot noemde een incident waarbij Elso in 1907 een man zou hebben mishandeld. (7) Het zou ook kunnen zijn dat Elso deze man juist voor de doodstraf heeft behoed. In zijn boek beschreef dat het stelen van zout, een eerste levensbehoefte, een zwaardere misdaad was dan moord. De man die zich daaraan schuldig maakte, zou normaliter zeker de doodstraf hebben gekregen.
In het boek, met een aantal humoristische anecdotes, schreef Elso weinig over zichzelf. De bevolking zag hij als intelligent en ze verdiende volgens hem respect. Maar er heerste nog een kloof tussen de bevolking en de westerling, die slechts geleidelijk aan overbrugd kon worden.
Prestigekwestie
In 1912 verliet Elso Dusseljé de Alima. Hij werd lokaal directeur te Mossaka voor de Société Française du Haut Congo (CFHC). Elso had zijn zinnen er echter op gezet om in de algemene directie van het bedrijf te komen. Dit werd hem beloofd, al zou deze promotie niet op korte termijn plaatsvinden. Om verder te komen in zijn carrière stapte hij op 1 oktober 1916 over naar de hierboven al genoemde HCB (‘Huilieries du Congo Belge’), een maatschappij waarbij hij de functie ‘General Agricultural Superintendent and Native Policy Advisor’ te Leverville kreeg. In 1919 werd hij als ‘Managing Director’ verantwoordelijk voor het gebied Lusanga, één van de vijf grote concessiegebieden van de HCB in de Belgische Congo.
Het was voor de eigenaar Lord Leverhulme (1888-1949); met zijn broer aan het hoofd van de zeepmaatschappij Lever Brothers, nu het Unileverconcern) een prestigekwestie om van de HCB in de Belgische Congo een succes te maken. Hoewel er omzet werd geboekt, werd deze teniet gedaan door de hoge productiekosten in het gebied. Het gebrek aan infrastructuur en het tekort aan arbeidskrachten bleven problematisch. Het was onder andere aan Elso om deze problemen aan te pakken.
De historicus D.K. Fieldhouse gaf twee redenen waarom de HCB ten koste van alles wilde doorgaan: de uitzonderlijke wilskracht van het HCB-personeel en de al even exceptionele kapitaalinjectie van Lever zelf. (8) In de eerste reden kunnen we het karakter van Elso terugvinden. Zijn wilskracht en doorzettingsvermogen werden meermalen door Lord Leverhulme geroemd:
I quite agree with all you say and I am especially enthusiastic as to the power you possess to achieve your scheme because I note your mental outlook on the proposition. Your mentality and outlook in my opinion command and can achieve success. We all are in business what we think we are and as the Poet says “the man who hooks his wagon to the star will do great things”. I welcome your outlook and it is a man possessed of this outlook that I welcome as a Co-partner. (9)
De tweede reden verwoordt Lord Leverhulme in 1928 na zijn bezoek aan de Congo in een brief aan Elso Dusseljé:
I have been very much impressed with all that I have seen and my journey has made me more than ever convinced that the foundation and development of the HUILERIES du CONGO BELGE was, apart from the creation of PORT SUNLIGHT and the building of LEVER BROTHERS Limited, my father’s greatest commercial achievement. (10)
Maar de zwaarste jaren moisten nog komen: de economische depressie in de jaren dertig. Er diende een manier gevonden te worden om de productiekosten nog verder omlaag te brengen. De gebruikelijke bezuinigingen op salarissen, onderwijs en medische voorzieningen bleken bij lange na nog niet genoeg. Elso zag de oplossing in een verandering van teelt. In de Belgische Congo stonden de palmoliebomen verspreid over een groot gebied. Dit vergde veel tijd en veel arbeiders. De oplossing was om over te stappen naar geconcentreerde plantages, zoals die ook in Nederlands-Indië en Maleisië te vinden waren. De bomen zouden dan in een beperkter gebied staan, zodat ze bereikbaarder waren en met minder arbeiders bewerkt konden worden. Dit bleek uiteindelijk de sleutel tot succes en was een mooi afsluiting van Elso’s carrière in de Congo.
Rowland Huntley Muir, één van de directeuren van de HCB, probeerde hem in 1937 nog over te halen om in de Congo te blijven. Echter, Elso wilde dat niet: ‘I am not sorry to make an end of a most enjoyable career which has given me the greatest satisfaction but one must make an end some time.’ (11) Zou Elso, toen hij deze woorden schreef, gedacht hebben aan zijn gesprekt met vader in 1900?
Vluchteling in Zuid-Frankrijk
Na zijn vertrek uit de Congo ging Elso eerst terug naar Antwerpen waar zijn tweede vrouw woonde. Met deze Maria van Droogebroeck (1896-1957) was hij in 1926 getrouwd. Hij maakte in 1938 en 1939 een aantal reizen naar Zuid-Afrika, Goa en wederom Congo. Hierop vestigde hij zich aan de Côte d’Azur om van een welverdiende pensioen te genieten. Althans, daar ging hij van uit. Op 10 mei 1940 viel het Duitse leger Nederland en België binnen. Elso was op dat moment in Menton, samen met Marie Heinzmann-Courboin (1891-1974?), zijn schoonzus en tevens zus van zijn overleden kameraad Albert Courboin. Op 22 mei arriveerden Elso, Marie Heinzmann en haar zoon Albert te Montils, een klein plaatsje boven Bordeaux waar vluchtelingen uit België en Noord-Frankrijk wereden opgevangen. (12) Albert was waarschijnlijk uit Antwerpen gevlucht en hij ontmoette Elso en Marie in Montils. Op 5 juni trok het Duitse leger ook Frankrijk binnen. De Italianen waagden een poging op 20 juni, maar kwamen niet verder dan de tijdelijke woonplaats van Elso, Menton.
In de zomer van 1940 speelde Elso met de gedachte om naar de Congo te vluchten. Hij onderhield contact met een oud-collega, Joseph Jonniaux, die via Bordeaux, Spanje en Portugal al daarheen wist te vluchten. Jonniaux beschreef in een drietal brieven aan Elso exact hoe hij papieren kon regelen, grenzen kon oversteken, geld kon regelen en welke route hij het beste kon nemen. Jonniaux adviseerde Elso dat hij niet te lang wachten moest, voordat alles compleet afgesloten zou zijn door het ‘Nieuwe Regime’. (13) Of Elso werkelijk geprobeerd heeft om in deze periode te vluchten is niet bekend. In augustus zat hij in Cannes, dus nog steeds in Zuid-Frankrijk. Wellicht dat hij van hieruit met een schip wilde vluchten.
Drie jaar later was hij weer als vluchteling te vinden in het plaatsje Saint Martin Vésubie in de Franse alpen dichtbij de Italiaanse grens. Naar de reden voor Elso’s vlucht is het op dit moment nog gissen. Het motief zou kunnen zijn dat hij opgepakt kon worden door het Vichy-regime als zijnde een buitenlander (vanaf 1926 had hij de Belgische nationaliteit) die voor een Britse maatschappij had gewerkt.
Nadat op 8 november 1942 de geallieerden in Noord-Afrika waren geland vielen Duitsland en Italië het gebied van Vichy-Frankrijk binnen. Daarop besloten vele, voornamelijk Joodse, vluchtelingen het door Italië bezette gebied te bereiken om aan de Duitsers te ontkomen. Het vierde Italiaanse leger beschermde inderdaad de Joodse vluchtelingen die de Italiana brava gente werden genoemd. Saint Martin Vésubie, een dorpje dat ongeveer 1500 inwoners had, kreeg er in korte tijd 600 inwoners bij. Onder hen waren Elso en zijn schoonzus Marie Heinzmann uit Antwerpen. (14) Bij navraag stond het verzetsmuseum te Nice voor een compleet raadsel. Beiden waren niet-Joods en hadden nooit papieren kunnen krijgen die daarvoor nodig waren. Een ander raadsel is of Elso ook de dochter van Albert Courboin, Marie, had meegenomen. Na het overlijden van Courboin in 1910 had Elso de zorg voor haar op zich genomen. Zelf had Elso geen kinderen. Een inwoonster van Saint Martin-Vésubie wist in 2015 te vertellen dat ze dagelijks op de boulevard een donkere vrouw, in sjieke kleding, een wandeling zag maken. Ze had nog nooit een donkere vrouw gezien en daarom was het haar bijgebleven. Echter, de naam van Marie Courboin stond niet op de lijsten van de vluchtelingen te Saint-Martin Vésubie.
Nadat de Italianen een wapenstilstand met de geallieerden hadden afgekondigd, vielen de Duitsers het gebied binnen (8 september 1943). De vluchtelingen probeerden hals over kop met de Italiaanse troepen, te voet, over de Alpen Italië te bereiken. Helaas werden de meeste vluchtelingen daar alsnog opgepakt door de Duitsers, die inmiddels Noord-Italië bezet hadden. Vermoedelijk heeft Elso voor een andere route gekozen en wist zodoende op valse papieren Nice weer te bereiken. Waar hij zich tot de bevrijding ophield is onbekend. Na de bevrijding dook hij wel weer op in Montils, waar hij ook in 1940 als vluchteling verbleef.
Na de oorlog vestigde Elso Dusseljé zich weer aan de Zuid-Franse kustplaats Menton, waar hij op 19 juni 1964, zijn 83e verjaardag, overleed. Zo’n vijf jaar eerder werd hij nog geïnterviewd door de bekende fotojournalist Sem Presser. (15) Elso zag zichzelf als een vriend van de Congolese bevolking die hij als gelijke behandeld had. Zijn voor die tijd ongebruikelijke optreden had hem de bijnaam ‘Goya’, het wilde zwijn, opgeleverd. In het oerwoud gold het wilde zwijn als het sterkste, dapperste en edelste aller dieren. Hij was trots op die bijnaam en verwerkte een everzwijn in zijn ex libris met het motto: ‘The Soul’s Joy lies In doing, Do It Now’.
[1] Olivier de Bouveignes, ‘La Radonnée d’Elso Dusseljé, il y a cinquante ans,’La Revue Colonial Belge, 1er juin 1950, no. 112, 373
[2] Elso Dusseljé, Les Tégués de L’Alima, Congo Français, Pays Mœurs, Coutumes, Métiers, Chasse, Pêche, etc (Anvers 1910)
[3] Nationaal Archief Den Haag, Toegang 2.18.10.09 (archief Nieuwe Afikaansche Handels Vennootschap, hierna NAHV) inv. Nr. 120531, bestanddeel 239, privébrief no. 53 A van Greshoff te Brazzaville, 25 augustus 1900.
[4] Olivier de Bouveignes, ‘La Radonnée d’Elso Dusseljé, il y a cinquante ans,’ La Revue Colonial Belge, 1er juin 1950, no. 112, 373-375
[5] United African Company, UAC-2-3-36-7-1-1, HCB Box 12 en NAHV, TG. 2.18.10.09, invr.nr. 120531, bestanddeel 239.
[6] Archives Nationales d’Outre-Mer, Aix-en-Provence, Papiers Louis Tréchot: Compagnie Français du Haut et Bas-Congo (1894/2003) FR ANOM 141 APOM 1 à 51. Box 51.
[7] Georges Mazenot, ‘L’Occupation du Bassin de la Likoula-Mossaka, 1909-1914’, Cahiers d’Etudes Africaines Vol. 6, no. 22, 1966, 268-307 alhier 270-271.
[8] D.K. Fieldhouse, Unilever Overseas. The Anatomy of a Multinational, 1895-1965 (Standford, 1978) 507.
[9] Archieven UAC Port Sunlight: Correspondence and papers of Elso Dusseljé 1915-1937 [UAC-2-36-7-1-2] brief Lord Leverhulme aan Elso Dusselje (Leverville) 5th January 1923.
[10] UAC-2-36-7-1-2, brief van Lord Leverhulme aan Elso Dusselje (Leverville) 13th February 1928.
[11] UAC-2-36-7-1-1, HCB Box 12.
[12] Archieven Montils, ‘Personnes Refugiées en Montils’ en ‘État de Recensement Individuel des Réfugiés, Département de la Charente-Inférieure, Commune de Montils. Vriendelijke mededelingen per brief van Armand Favreau en Raphaël Ribreau.
[13] UAC-2-36-7-1-4, drie brieven van Joseph Jonniaux aan Elso Dusseljé, 9 Juillet 1940; Cerbère. 29 Juillet 1940; Lisbonne, 10 Août 1940.
[14] Alberto Cavaglion, Les Juifs de St-Martin-Vésubie, Septembre – Novembre 1943 (Nice 1995) 47-48.
[1] Sem Presser, ‘Het Wilde Zwijn is zijn erenaam’, ongedateerd knipsel (ca. 1960) uit een geïllustreerd weekblad, dat de auteur van zijn vader kreeg.

Literatuur met betrekking tot Elso Dusseljé:
- Bouvegnes, du, O., La Raondemée d'Elso Dusseljé, in: Revue Coloniale Belge, 1 juni 1950, pp 373-375
- Robert Wiggers, 'Dusselje (Elso),, in: Belgische Overzeese Biografie, T. VIII, 1998, kol. 110- 116 (Kon. Acad. Overz. Wet. (26 februari 1992)
- 'Nos interviews, Usinage des oléaguneax. Interview de M. Dusselje, administrateur délégué de Huilever,' in: Le Courier D'Afrique," journal
quo tidier, vendredi 17/jan 1936, septieme annee no. 17 , p 1 et 3 (parte 1) parte 2: samedi 18 janvier 1936, septieme annee no. 18
- 'Depart de M. Dusselje, Hommage à un Ancien,' in: Paris-Congo, deuxieme annee, no. 81, vendredi 7 mai 1937, p. 2
- 'La Randonnee D'Elso Dusslje, il y a cinguante ans,' in: La Revue Coloniale Belge, 1er juin 1950, no. 112, p. 373-375
- 'Een Groninger Pionier. Elso Dusseljé uit Stadskanaal verrichtte prachtig werk in Afrika,'in: Nieuwsblad van het Noorden, donderdag 22 juni
1950, pag. 9
Maak jouw eigen website met JouwWeb